Disticha

Disticha

Ik ben al wat er is en al wat geweest is en zijn zal.

Niemand heeft van mijn gelaat ook maar de sluier gelicht.1

Laten wij overvloedig zaaien op bodem die arm is,

Zodat een matige oogst ons in de winter nog rest.2

Werelden bouwen is niet genoeg voor het scheppende denken,

Maar bij een liefdevol hart vindt ook de geest zoete rust.3

Eén van de leerlingen hief de sluier van Isis te Saïs;

Maar weet je wat hij zag? Groot was het wonder: zichzelf.4

Is het niet wijs voor de nacht een gezellige herberg te zoeken?

Daarom: verstandig is hij, die ook de slapenden mag.5

Meer dan een koninkrijk gaf de hemel jou in Louïse.

Maar jij gaf haar dan ook meer dan een koning: je hart.6

Het Montessori Lyceum waar ik mijn lessen mag geven

Is van de levensschool enkel het zichtbare deel.

Dicht bij mijn school staat een kerk als een ster op de zee van het worden;

In de Mariakapel – daar vind ik rust voor mijn ziel.

Kon ik maar eenmaal de taal van de bloeiende rozen begrijpen,

Dan zou de roos van mijn ziel opengaan tot haar geluk.

Vader, laat mij werkelijk om de Gekruisigde wenen,

Geef dat ik echt begrijp wat Hij voor mij heeft gedaan.

Kerken zijn schepen die staan in het midden van steden en dorpen.

Over de zee van de tijd brengen ze ons weer naar huis.

Leg je gespikkelde veren zacht in de donkere aarde,

Spreeuw, die op het balkon door mijn nalatigheid stierf.

Moeder en ik bij vallend getij op een dijk langs de Schelde:

Zeewier verwaaid op de weg boven het zwarte basalt.

Boven het huis staat de ster die de oosterse koningen volgen.

Wat brengen zij voor het kind? Wierook en mirre en goud.

Steeds weer naar Hellas leiden de wegen die gaan door het denken.

Wees daarom vroom als de Griek: vraag met een onbevreesd hart.

Zoals de nachtegaal in de winter trekt naar het zuiden,

Zo gaat mijn ziel in haar zang naar het Argivische land.

Wat ik geleerd heb van het filosofische leven:

Eros te leiden naar ’t doel zoals de vogel zijn vlucht.


1 Kant, Kritik der Urteilskraft, 49: Vielleicht ist nie etwas Erhabeneres gesagt oder ein Gedanke erhabener ausgedrückt worden, als in jener Aufschrift über dem Tempel der Isis (der Mutter Natur): “Ich bin alles, was da ist, was da war, und was da sein wird, und meinen Schleier hat kein Sterblicher aufgedeckt.”

2 Naar Novalis, Distichen, 1.

3 Ibid., 2.

4 Ibid., 4.

5 Ibid., 7.

6 Ibid., Blumen, “An den König”.