Latijn – Vertalen

Latijn – Vertalen

In een Nederlandse zin staat het onderwerp vooraan. Daarna komt de persoonsvorm en dan het lijdend voorwerp. Wanneer we de volgorde van de woorden veranderen, verandert ook de betekenis van de zin. De zinnen ‘Quintus ziet Marcus’ en ‘Marcus ziet Quintus’ hebben daarom twee verschillende betekenissen. In het Latijn is de woordvolgorde van de zin veel vrijer. Dat komt omdat de rol van elk naamwoord door een naamval wordt weergegeven. Een naamval is een verandering in de uitgang van het woord, die aangeeft welke functie het in de zin heeft. Als we daarom een Latijnse zin willen vertalen, moeten we allereerst naar de naamvallen kijken en niet naar de plaats van de woorden in de zin. Kijk maar naar de volgende twee zinnen:

Quintus Marcum videt.

Marcum Quintus videt.

De uitgang -us geeft aan dat Quintus het onderwerp van de zin is. We zeggen dan dat het woord Quintus in de nominativus enkelvoud staat. Dat is de naamval die het onderwerp van de zin aangeeft. De uitgang um wil zeggen dat het woord Marcum het lijdend voorwerp van de zin is. Een andere manier om dit te zeggen is dat Marcum in de accusativus enkelvoud staat. De nominativus van Marcum is de eigennaam Marcus. Zoals je ziet vertellen de naamvalsuitgangen ons al welke functie de woorden in de zin hebben, zodat het Latijn dit niet met de woordvolgorde hoeft aan te geven. Beide zinnen betekenen dus hetzelfde, ook al staan de woorden in een andere volgorde: ‘Quintus ziet Marcus.’

Een ander belangrijk begrip bij het vertalen uit het Latijn is congruentie. Congruentie betekent dat woorden die bij elkaar horen met elkaar overeenstemmen in geslacht, naamval en getal. Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk:

Quintus Marcum improbum videt.

Het bijvoeglijk naamwoord improbum heeft dezelfde uitgang -um als het woord Marcum. We kunnen daaraan zien dat deze woorden congrueren: ze zijn namelijk beide mannelijk (geslacht) en staan in de accusativus (naamval) enkelvoud (getal). Beide woorden horen daarom bij elkaar als één zinsdeel, dat het lijdend voorwerp van de zin aangeeft: ‘De ondeugende Marcus’. Aangezien Quintus nog steeds in de nominativus enkelvoud staat en dus het onderwerp van de zin is, luidt de vertaling van de hele zin: ‘Quintus ziet de ondeugende Marcus.’

Omdat de woordvolgorde in het Latijn minder belangrijk is, kan het vertalen van een Latijnse zin een hele puzzel zijn. We moeten ons namelijk telkens afvragen uit welke zinsdelen de zin bestaat en wat de functie van elk zinsdeel is. Bij het vertalen is het daarom handig om volgens vaste stappen te werk te gaan. We bekijken dit stappenplan aan de hand van de volgende voorbeeldzin:

Iulia Quinto rosam pulchram dat in horto villae.

(1) Eerst gaan we op zoek naar het gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit een persoonsvorm aangevuld met andere werkwoorden. De persoonsvorm is altijd een verbogen werkwoord. In de voorbeeldzin is dit de vorm dat. Deze vorm komt van het werkwoord dare ‘geven’. Het is een indicativus (het werkwoord geeft een feitelijke handeling aan) van het praesens (tegenwoordige tijd) van de derde persoon enkelvoud. We vertalen de persoonsvorm daarom met ‘hij geeft’ of ‘zij geeft’. We laten beide opties open, omdat we nog niet weten wie het onderwerp van de zin is. Aangezien er geen andere werkwoorden in de zin staan, hebben we met de persoonsvorm ook het hele gezegde vertaald.

(2) Vervolgens gaan we op zoek naar het onderwerp van de zin. Het onderwerp staat in de nominativus. Aan de uitgang -a kunnen we zien dat Iulia een vrouwelijk woord is dat in de nominativus enkelvoud staat. We kunnen de zin tot nu toe vertalen als: ‘Iulia geeft.’

(3) Daarna gaan we op zoek naar het lijdend voorwerp van de zin. Het lijdend voorwerp staat in de accusativus. We zien aan de uitgang -am dat zowel rosam als pulchram vrouwelijke woorden zijn die in de accusativus enkelvoud staan. Deze verbogen vormen komen respectievelijk van het zelfstandig naamwoord rosa ‘roos’ en het bijvoeglijk naamwoord pulcher ‘mooi’. Deze woorden congrueren met elkaar en vormen samen dus één zinsdeel: ‘een mooie roos’. Aangezien dit zindeel het lijdend voorwerp is, wordt de vertaling van de hele zin tot nu toe: ‘Iulia geeft een mooie roos.’

(4) Dan gaan we op zoek naar het meewerkend voorwerp van de zin. het meewerkend voorwerp staat in de dativus. Aan de uitgang -o zien we dat Quinto een mannelijk woord is dat in de dativus enkelvoud staat. Deze verbogen vorm komt van de eigennaam Quintus. Een goede vertaalsteun bij het vertalen van het meewerkend voorwerp zijn de woordjes ‘aan’ en ‘voor’. We vertalen Quinto dus met ‘aan Quintus’. We kunnen de hele zin tot nu toe vertalen als: ‘Iulia geeft een mooie roos aan Quintus.’ Let erop dat je bij de vertaling van eigennamen de basisvorm (nominativus) gebruikt.

Met deze eerste vier stappen hebben we de kernzin vertaald. Daarna gaan we op zoek naar de bepalingen in de zin. De bepalingen geven meer informatie bij de handeling die in de kernzin wordt uitgedrukt. Wanneer je een Latijnse zin zou vergelijken met een toneelstuk, dan geeft de kernzin aan wat de personages op het toneel zeggen of doen. De bepalingen vormen samen het decor. Er zijn twee soorten bepalingen: bijwoordelijke en bijvoeglijke. De bijwoordelijke bepaling geeft meer informatie bij een werkwoord, de bijvoeglijke bepaling bij een zelfstandig naamwoord.

(5) Eerst gaan we op zoek naar de bijwoordelijke bepalingen. Vaak worden deze in het Latijn gevormd door een combinatie van een voorzetsel en een naamwoord. In onze zin is dat de woordgroep in horto. Het voorzetsel in betekent in deze zin ‘in’. De woorden die bij dit voorzetsel horen komen in de ablativus oftewel de vijfde naamval te staan. In dit geval zien we aan de uitgang -o dat het woord horto een mannelijk woord is dat in de ablativus enkelvoud staat. Het is een verbogen vorm van het zelfstandig naamwoord hortus ‘tuin’. We vertalen de bijwoordelijke bepaling in horto daarom met: ‘in de tuin’. Deze bepaling geeft meer informatie bij het werkwoord dat ‘geeft’. We weten nu immers waar Iulia de roos aan Quintus geeft: ‘Iulia geeft een mooie roos aan Quintus in de tuin.’

(6) Vervolgens gaan we op zoek naar de bijvoeglijke bepalingen. De bijvoeglijke bepaling bestaat vaak uit een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord in de genitivus. We zien aan de uitgang -ae dat het woord villae een vrouwelijk woord is dat in de genitivus enkelvoud staat. Het is een verbogen vorm van het zelfstandig naamwoord villa ‘landhuis’. Een goede vertaalsteun voor de genitivus is het woordje ‘van’. We vertalen villae daarom als ‘van het landhuis’. Ook zien we nu dat deze bepaling meer informatie geeft bij het zelfstandig naamwoord horto ‘tuin’. Ten slotte kunnen we de hele zin vertalen: ‘Iulia geeft een mooie roos aan Quintus in de tuin van het landhuis.’ Ook kunnen we de zin nog wat korter vertalen als: ‘Iulia geeft Quintus een mooie roos in de tuin van het landhuis.’

Stappenplan vertalen

De Latijnse zin bestaat uit een kernzin (1-4) met bepalingen (5-6).

(1) Werkwoordelijk gezegde (persoonsvorm aangevuld met andere werkwoorden)

(2) Onderwerp (nominativus)

(3) Lijdend voorwerp (accusativus)

(4) Meewerkend voorwerp (dativus)

(5) Bijwoordelijke bepalingen (ablativus)

(6) Bijvoeglijke bepalingen (genitivus)